Brouwen

Op internet is de nodige informatie te vinden over de geschiedenis van het bier.

zie bijvoorbeeld: http://nl.wikipedia.org/wiki/Bier

Klik hier om naar de pagina met links naar andere websites te gaan.

….

Onderstaande tekst was voorheen te vinden op: www.wereldgeheimen.nl/de_geschiedenis_van_het_bier.htm

Voorgeschiedenis

Het bier is een drank die ouder is dan onze jaartelling. Volgens archeologen ligt de bakermat van de biercultuur in het oude Mesopotamië, het Tweestromenland gelegen tussen de Eufraat en de Tigris. Daar werd bij opgravingen een kleitafel uit 6000 v. C. gevonden waarop het oudst bekende bierrecept vermeld staat. Vanuit Babylon verspreide de bierbereiding zich naar Egypte, waar de farao’s zich als brouwers evenmin onbetuigd lieten.

Ramses III was zelfs de mening toegedaan dat een vocht zo edel als het bier uit gouden bekers gedronken moest worden, in elk geval toch door hemzelf en zijn gasten. Deze bekers behoefden niet onder te doen voor de bekende Beierse bierkruiken, want ze hadden een inhoud van maar liefst 3,5 liter. Daaruit mogen we concluderen dat de faroa en zijn gasten dorstige lieden waren. Wegens de waarde die aan het gerstenat werden gehecht, stond het ook bekend als een uitstekend offer om de gunsten van de goden te winnen.

Alexandrië, de stad die naar de Griekse veldheer Alexander de grote genoemd werd en die aan de oever van de Nijl gesticht werd, was omstreeks het begin van onze jaartelling het centrum van de biercultuur, met het ‘rythos’ als een van de meest befaamde biersoorten.

Krijgslieden en handelaars brachten het bier naar Griekenland. Noch de Grieken, noch de Romeinen konden echter met de smaak overweg, in tegenstelling tot de autochtone bevolking van noordelijke streken, de Germanen en de Kelten, die als lustige drinkebroers de geschiedenis zijn ingegaan.

Van de Batavieren wordt immers beweerd dat ze het als hun hoogste ideaal beschouwden om hun vrouwen te verdobbelen en in het Walhalla bier te drinken uit de schedels van hun verslagen vijanden. Dat de vrouwen zich toen, net als nu, van hun seksgenoten wilden onderscheiden, was wellicht de reden van de grote verscheidenheid van biersoorten in die tijd.

De vroegste tijden

Naast de brouwerijen in de middeleeuwse kloosters, waarin ook betaalde burgerkrachten tewerkgesteld werden, ontwikkelden zich langzamerhand in nagenoeg alle gemeenten andere kleine brouwerijen. In 1366 betaalde de toenmalige brouwerij Den Horen te Leuven, waaruit later de brouwerij Artois groeide, reeds accijnzen aan de stadsautoriteiten.

Van de vorming van gilden was pas sprake aan het begin van de 14de eeuw. In de 15de eeuw vormden de brouwersgilden in diverse Vlaamse streken machtige, kapitaalkrachtige groepen. Voor de vorsten, die met deze gildenvorming rekening moesten houden, was de bierproduktie een belangrijke bron van inkomsten. In het prinsbisdom Luik werden de belastingen op het bier gebruikt voor het onderhoud van de vestingen rondom de stad. Steden als Leuven en Diest dankten hun welstand in die tijd aan het bier.

In die periode werd in Diest een begin gemaakt met de reglementering , die enkele eeuwen later tot een wetgeving zou uitgroeien. Zo werd in 1563 officieel het gewicht van het graan vastgesteld dat bij het brouwen gebruikt moest worden. Het brouwen in dit corporatieve kader bracht echter met zich mee dat typische lokale bieren gebrouwen werden die met de smaak van de plaatselijke bevolking rekening hielden.

Kleinsteedsheid kwam vooral sterk tot uiting, als handelaars uit andere streken vreemde bieren binnen de poorten van een stad probeerden te brengen. Net zoals nu werden die produkten , die duurder waren aan invoerrechten onderworpen. De Franse Omwenteling (1792 – 1794) bracht ook in België aan de kloosters een zware slag toe. De paters werden verdreven, vele kloosters werden vernield en aan de bierproduktie kwam abrupt een einde.

In die periode was er herhaaldelijk een wisseling tussen Oostenrijks en Frans bewind. De ambachten en gilden werden ontbonden. Napoleon maakte een einde aan deze periode van onrust in België en herstelde het economisch leven. Geleidelijk groeiden de lokale brouwerijen tot werkelijke bedrijven uit. 1880 was ongetwijfeld een heel belangrijk jaar in de geschiedenis van het bier; het luidde de overgang in van hoge- naar lage-gistingsbieren.

Omstreeks die tijd deed zich nog een andere belangrijke verandering voor. Door de ontdekkingen van Louis Pasteur, de grote Franse natuurkundige, was het mogelijk geworden spijzen en dranken te conserveren (pasteuriseren). Er werden brouwerijscholen opgericht waarin met de publicaties van Pasteur over bierbereiding rekening gehouden werd.

De periode van 1900 tot 1940

Rond de eeuwwisseling telde België ongeveer 3200 brouwerijen. In de steden, maar ook in de dorpen, behoorden de brouwers door hun status, maar vooral ook door hun rijkdom, samen met de dokter, de pastoor en de notaris tot de notabelen Gebrouwen werd er in de winter; koelinstallaties waren er nog niet en daarom bracht ’s zomers brouwen een te groot bederfrisico met zich mee.

De periode ’14 – ’18 bracht een dodelijke steek toe aan de lokale brouwerijnijverheid. Er was personeelsgebrek en een tekort aan grondstoffen. Allerlei soorten granen, peulen van erwten, bonen, bieten en alles wat maar enigszins kon dienen, werd gebruikt in de brouwerij.

Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog was meer dan de helft van de brouwerijen in België gesloten. Diegenen die de moed hadden om na WO I opnieuw te beginnnen, mechaniseerden hun bedrijf of kozen voor het samengaan met andere brouwerijen. In België won de lage gisting (een bereiding waarbij de gist werkt op lage temperatuur, ± 7°C, en op de bodem van de gistkuip neerslaat) hoe langer hoe meer veld.

Uit die periode dateert de grote publiciteitscampagne van Artois (1926) met de nieuwe Stella. Dat Stella spoedig het meest getapte cafébier werd, was in niet geringe mate aan de zorg die aan het bier besteed werd te danken. Het bier werd steeds van het vat getapt, de koelinstallaties werden goed onderhouden, zodat altijd een verse pint geschonken kon worden die goed gekoeld was.

De periode van 1940 tot 1945

De ellende begon met de rantsoenering van levensmiddelen in 1940. De inlandse gerst ging voor het grootste deel naar de bezetter, en wie in een café een glas bier wilde drinken moest een broodbon inleveren. Er werd een oplossing gezocht in de vervaardiging van een lichter bier, met een lager alcoholgehalte.

De aanvoer van grondstoffen werd echter schaarser en het was duidelijk dat de brouwerijen onmogelijk hun productie konden handhaven. Maar de vindingrijkheid won het van de besluiteloosheid. In plaats van gewone mout werden moutsoorten gebruikt met een min of meer gearomatiseerde smaak.

In de brouwerij Gévé te Braine-l’Alleud werd voor het eerst reductose vervaardigd, een in een alkalisch milieu verwarmde suiker die tot een dikke stroop ingedikt werd. Die reductose werd een van de grondstoffen bij de bereiding van het oorlogsbier. Een andere ‘ersatz’ grondstof waren bieten, die rijk zijn aan suikers en de schuim-houdbaarheid verbeterden.

Hop was er voldoende. Om de smaak van het bier te verbeteren, werden aromaten toegevoegd, zoals gentiaan, kamillebloesems, en zelfs citroen en sinaasappelschillen. Donker bier geeft de indruk zwaarder te zijn; daarom werd het bier vaak donkerder gemaakt met gebrande suiker.

Het sluiten van de flessen stelde ook problemen : metaal en kurk voor de vervaardigingvan kroonkurken waren er niet. De kurk werd vervangen door karton met een laagje papier. Gebruikte kroonkurken werden verzameld en nadat ze in een vormpers opnieuw in vorm waren gebracht, nogmaals gebruikt. Beugelflessen leverden echter een betere oplossing; de rubberen afsluitringen konden gemaakt worden uit afgedankte auto- en vliegtuigbanden – totdat ook die grondstoffen niet meer voorhanden waren.

In 1941 werd door de bezetters en door de inmiddels opgerichte ‘corporatie’ een verplicht statiegeld ingevoerd. De brouwers kregen er in die oorlogsjaren een massa administratie bij: allerlei lijsten en staten moesten regelmatig ingevuld en opgestuurd worden.

De naoorlogse periode

In 1946 telde België 775 brouwerijen; daarvan zijn er vandaag nog slechts een honderdtal van over. De laatste tien jaar vond er een concentratie plaats – zoals in vele andere bedrijfstakken – ten koste van vele kleine bedrijven, hoewel die tendens weinig afbreuk gedaan heeft aan de familiebedrijfsstructuur, die deze sector sinds eeuwen heeft gekenmerkt. De grote bedrijven zijn belangrijker geworden, zowel door de uitbreiding van de verkoop van hun produkten in binnen- en buitenland, als door de opslorping van kleinere bedrijven.

De naoorlogse periode wordt vooral gekenmerkt door een horizontale concentratie; vele brouwerijen produceren niet meer alleen bier, maar ook mineraalwater en diverse soorten limonade. Aangezien de produktie hiervan geen hoge technische eisen stelt en distributie via dezelfde kanalen kan gebeuren als die van het bier, wordt door deze produktenspreiding de omzet verhoogd en kunnen de algemene onkosten erdoor verlaagd worden.

Intussen heeft zich in het brouwen zelf een zodanige specialisatie voltrokken dat het mouten tegenwoordig grotendeels wordt overgelaten aan gespecialiseerde mouterijen, die autonoom werken. Vóór de Tweede Wereldoorlog had elk dorp zijn eigen brouwerij; thans kan men een sterk regionale concentratie vaststellen.

Bron: www.wereldgeheimen.nl/de_geschiedenis_van_het_bier.htm